Aan: de Griffier van de sector Bestuursrecht van de rechtbank te Assen Postbus 30009 9400 RA Assen
Geachte griffier,
Het verzoek om voorlopige voorziening en de in het bezwaarschrift aangevoerde argumenten van de heer F .J. Beukeveld geven mij aanleiding tot het maken van opmerkingen met betrekking tot de volgende aspecten.
Ad A. Artikel 13b Opiumwet. Ten aanzien van dit aspect van het bezwaar wil ik volstaan met een verwijzing naar de .Wet 'Damocles". Bij deze wet, welke op 21 april jI. in werking is getreden (Stb. 20 april 1999, nr. 167) is artikel 13b in de Opiumwet ingevoerd. Als gevolg daarvan is artikel 59 van de Algemene Plaatselijke Verordening Coevorden 1999, welke een vergelijkbare bevoegdheid aan mij toekende, vervallen
Ad B. Gebruik bovenverdieping Eén van de overwegingen in het bestreden besluit is dat er in de onderhavige horeca-inrichting een gebruikersruimte ingericht is. Tot deze conclusie hen ik gekomen op grond van het feit dat in deze ruimte zaken zijn aangetroffen welke in hun samenhang beschouwd en de plaats (op tafel) waar deze werden aangetroffen door gebruikers van verdovende middelen nodig zijn en gebruikt worden. In het bezwaar wordt gesteld dat de heer Beukeveld deze verdieping aan kennissen in gebruik heeft gegeven en dat deze ruimte om die reden niet tot het horecabedrijf behoort.
Ten aanzien van de vraag wat tot een inrichting moet worden gerekend verwijs ik naar een uitspraak van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State dd 21juli1983 (NJ/ARB 1984, 223) waarin een boven een café gelegen ruimte, welke een inpandige verbinding in de vorm van een gang of trap heeft, tot die inrichting wordt gerekend.
In het onderhavige geval is sprake van een bovenverdieping welke uitsluitend te bereiken is via een trap c.q. ladder welke zich bevindt in het magazijn van deze inrichting. Gelet op de jurisprudentie ben ik van mening dat deze bovenverdieping tot de horeca-inrichting van de heer Beukeveld gerekend dient te worden en dat de opmerking dat deze ruimte bij gelegenheid door goede kennissen wordt gebruikt in dit verband niet relevant is
Ad C. Personeel. Door appellant wordt gesteld dat de heer Beukeveld geen personeel in dienst heeft. Op grond van onderzoek gegevens van de politie is bekend dat er regelmatig door anderen dan de heer en mevrouw Beukeveld barwerkzaamheden in Lord Nelson worden verrichten Deze gegevens zijn bevestigd doordat op het moment van de inval van de politie mevrouw JJ niet alleen fysiek aanwezig was achter de bar, doch daar ook handelingen verrichtte (zowel inschenkwerkzaamheden als het zorgen voor muziek) welke toe te rekenen zijn als ware zij personeel. Daarbij komt dat ook haar handtas in een kast achter de bar werd aangetroffen. Een plek waarvan het aannemelijk is dat personeel daar hun eigendommen bewaren
Ad D. Getrokken conclusie "handel in harddrugs". In tegenstelling tot het gestelde in het bezwaarschrift ben ik van mening dat mijn conclusie wel op correcte gronden is genomen. Op diverse plaatsen in de onderhavige horeca- inrichting is de cocaïne immers aangetroffen Niet staande gehouden kan worden dat deze cocaïne alleen in bezit was van op dat moment toevallig aanwezige bezoekers. De cocaïne is aangetroffen in een jaszak in een magazijnruimte welke afgesloten was middels een deur en niet voor het publiek toegankelijk was Daarnaast werd achter de bar in een handtas van mevrouw JJ cocaïne gevonden. Op het moment van de inval bevond de eigenaresse van deze handtas mevrouw JJ zich ook achter de bar. Volgens de heer Beukeveld was mevrouw JJ toevallig op die plek aanwezig om een pilsje te tappen en voor het wisselen van muziek. Tenslotte werd cocaïne in een kast achter de bar aangetroffen.
Opmerkelijk was dat op de pakketjes die aangetroffen zijn in de jaszak, de handtas en de kast achter de bar identieke aantekeningen stonden Daaruit heb ik de conclusie getrokken dat ze uit een en dezelfde partij afkomstig zijn De gebruikersruimte alsmede de plaatsen waar de cocaïne in de horeca-inrichting is aangetroffen, en het feit dat de pakketjes uit een en dezelfde partij afkomstig zijn, geven mij steeds de overtuiging dat er sprake is van 'n horecabedrijf waar drugs verhandeld en gebruikt worden
De inval in "Lord Nelson" was een geplande actie welke een rechtstreeks gevolg was van informatie welke verkregen was uit lopende onderzoeken in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek Dit vooronderzoek, naar de handel in middelen welke voorkomen op lijst I van de Opiumwet is een reactie op het feit dat de afgelopen 2 jaar in Coevorden diverse ernstige geweldsmisdrijven alsmede brandstichtingen zijn gepleegd waarbij naderhand bleek dat de dader(s) cocaïne hadden gebruikt en met name door dat gebruik tot hun daden waren gekomen.
Behoudens deze feiten , welke mij zijn aangereikt in het proces-verbaal dd 31 mei 1999 van rechercheur verdovende middelen de heer H I Huizenga is mij ten aanzien van het Gerechtelijk Vooronderzoek geen nadere informatie bekend.
E. Gemeentelijk beleid De raad van deze gemeente heeft door middel van artikel 59 van de Algemene Plaatselijke Verordening Coevorden 1999 en de notitie coffeeshopbeleid een duidelijk beleid met betrekking tot softdrugs vastgesteld. Dit beleid is in overeenstemming met afspraken welke gemaakt zijn in het driehoeksoverleg tussen politie, Openbaar Ministerie en de burgemeester. Dit beleid is erop gericht te voorkomen dat de openbare orde ernstig wordt aangetast dan wel het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed als gevolg van de handel of het gebruik van drugs.
De uitgangspunten van dit beleid heb ik nog eens duidelijk verwoord nadat een coffeeshop. welke in strijd met in deze gemeente vastgestelde maximumstelsel geopend was, werd gesloten. Onder 3.2 heb ik u daartoe een afschrift van een artikel in de Drentse Courant van 26 februari 1999 doen toekomen Mijn in dit artikel geciteerde uitspraak ten aanzien van de aanpak van drugs is nog steeds onverkort van kracht. De sluiting van Lord Nelson kan worden gezien als de tweede maatregel (na de sluiting van een coffeeshop) die in het kader van dit beleid is getroffen. Ook op basis van dit artikel had de heer Beukeveld zich naar mijn mening behoren af te vragen of hij maatregelen had moeten nemen om in de pas te blijven met het gemeentelijk beleid. Dat de heer Beukeveld dit niet heeft gedaan is geheel voor zijn eigen rekening.
Inmiddels heeft het college van burgemeester en wethouders de raad een voorstel gedaan om de APV aan te aan de gewijzigde wet- en regelgeving na de invoering van de wet Damocles Van deze gelegenheid is voorts gebruik gemaakt de raad een voorstel te doen het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid te verlenen om in het belang van openbare orde, het woon- en leefklimaat, de veiligheid, zedelijkheid en gezondheid nadere (beleids)regels te stellen ter beteugeling en beheersing van drugsoverlast in en rond horecabedrijven. Voor de goede orde deel ik u tenslotte nog mede dat ik in overleg met de inspecteur voor de Drankwetgeving besloten heb het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente voor te stellen de aan de heer Beukeveld in het kader van de Drank en Horeca wet verleende vergunning in te trekken Resumerend ben ik van mening dat in het bezwaarschrift of het verzoek om een voorlopige voorziening feiten of omstandigheden naar voren worden gebracht op basis waarvan de getroffen bestuurlijke maatregelen gedaan gemaakt moet worden.
Ik adviseer u dan ook het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van mijn besluit (niet van mijn ambtgenoot van de gemeente Assen, zoals wellicht abusievelijk in het verzoek is vermeld) af te wijzen.
Tenslotte verzoek ik u een eventuele zitting in verband met mijn vakantie in elk geval voor 16 juli 1999, maar in verband met andere verplichtingen niet op 8 juli 1999 te houden.
Hoogachtend.
De burgemeester van Coevorden