College van Beroep
voor het bedrijfsleven
Postbus 20021
2500 EA 's Gravenhage
Faxnummer 070-3813910 wordt tevens per gewone post, incl. bijlagen, verstuurd.
Betreft: beroep tegen het besluit van het Produktschap Zuivel, vermeld in de brief van 2 februari 2006 met kenmerk JZ/243315.
Hoorn, 6 maart 2006.
Geacht College,
Tegen het besluit van het Produktschap Zuivel (PZ) (kenmerk JZ/243315) wordt door middel van deze brief beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) aangetekend.
Op grond van onrechtmatig handelen van het PZ inzake het uitbetalen van melkgeld eist de maatschap Beukeveld (maatschap) met terugwerkende kracht minimaal vanaf februari 1997 de geleden schade vermeerderd met de wettelijke rente op.
Het PZ is in de brief van 2 februari 2006 met kenmerk JZ/243315, van mening op gegoede gronden deze schade niet uit te hoeven betalen. Dit is niet juist.
Het PZ meldt voorts, dat alle andere kortingen, die op het melkgeld zijn ingehouden rechtens onaantastbaar zijn geworden. Dit is eveneens niet juist.
Op grond van artikel 162 BW6 en artikel 306 en 310 BW3 kan bij constatering van onrechtmatig handelen de geleden schade met terugwerkende kracht worden gevorderd.
Deze onrechtmatig door het PZ opgelegde kortingen eist de maatschap met terugwerkende kracht van 5 jaren, na de eerste constatering van het onrechtmatig handelen, op.
Als begindatum voor deze terugwerkende kracht wordt 17 februari 2002 genomen, waarmee de aftrapdatum voor het vergoeden van de geleden schade 17 februari 1997 wordt.
Op 17 februari 2002 heeft de maatschap Beukeveld het CBB de vraag gesteld of het PZ, COKZ en de melkfabrieken de wettelijke bevoegdheid hebben te interfereren met de melkprijs.
Van het Europese Hof en van het CBB heeft de maatschap gelijk gekregen dat, behalve de Europese Gemeenschap, niemand zich met de melkprijs voor rauwe melk mag bemoeien op die wijze dat het prijsmechanisme waarin de gemeenschappelijke ordening voorziet, wordt verstoord.
Letterlijk schrijven het Europese Hof en het CBB hierover in hun uitspraken:
Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
- De gemeenschappelijke prijsregeling die ten grondslag ligt aan de gemeenschappelijke marktordening in de sector melk en zuivelproducten, zoals ingesteld bij verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1538/95 van de Raad van 29 juni 1995, verzet zich ertegen dat de lidstaten eenzijdig bepalingen vaststellen die ingrijpen in het prijsvormingmechanisme wanneer
de prijzen,
in dezelfde productiefase, door de gemeenschappelijke ordening worden geregeld.
Rechtskader
Artikel 33, lid 1, EG luidt:
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel:
- a) de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te verzekeren,
- b) aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn,
- c) de markten te stabiliseren,
- d) de voorziening veilig te stellen,
- e) redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren."
Aangetoond wordt dat bij het uitbetalen van de melk door het PZ, het PZ bewust en met voorbedachte rade in strijd met Europese wet en regelgeving heeft gehandeld.
Daarbij wordt aangetoond dat door dit onrechtmatig handelen van het PZ de maatschap niet de gelden voor zijn rauwe melk heeft gekregen waar zij volgens Europese wet en regelgeving recht op heeft.
Op grond van artikel 162 BW6 en artikel 306 en 310 BW3 wordt derhalve de datum februari 1997 genomen. Dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven tot aan september 2005 de tijd nodig heeft gehad om tot een uitspraak te komen over uitbetaling van melk op grond van de kwaliteit doet daar niet aan af.
De ten overvloede gemaakte opmerkingen van het PZ in de brief van 2 februari 2006 met kenmerk JZ/243315 zijn pertinent niet juist.
Allerlei maatregelen die in het kader van de marktordening voor melk en zuivelprodukten werden genomen, waren niet geënt op de richtprijs zoals het PZ beweert, doch gingen behoorlijk ten koste van de richtprijs. Aangetoond wordt dat door allerlei interfererende prijsmechanismen gemiddeld rond de 11% van de richtprijs rauwe melk niet aan de veehouder is uitbetaald. Deze verstoring van het prijsvormingmechanisme is in strijd met Europese wet en regelgeving. Het PZ is van deze verstoring op de hoogte of
heeft dit kunnen weten.
Derhalve is hier sprake van onrechtmatig handelen van de melkfabrieken in opdracht van én in samenwerking met het PZ uitgevoerd (artikel 162 en artikel 104 Burgerlijk Wetboek 6).
Daarnaast stond het, in tegenstelling tot het PZ in de brief van 2 februari 2006 beweert, de melkfabrieken niet vrij om bij de melkprijs rekening te houden met zaken zoals kwaliteit en eiwitgehalte. Ook waren de melkfabrieken niet vrij in het in rekening brengen van de vervoerskosten ten koste van de richtprijs. De toepasselijke Europese richtprijs voor rauwe melk betreft levering franco-fabriek. Dit houdt in dat de veehouder de vervoerskosten naar de melkfabriek moet betalen en de melkfabriek de richtprijs
moet uitbetalen.
Samenvattend
Vanaf 1968 tot aan 1 april 2004 waren in tegenstelling tot het PZ beweert de melkfabrieken niet vrij in het bepalen van de melkprijs, doch moesten zij zich bij het uitbetalen van rauwe melk aan Europese verordeningen houden. Door allerlei onrechtmatig opgelegde kortingen op grond van verordeningen door het PZ uitgebracht, heeft de maatschap bij het uitbetalen van de melk niet de gelden voor de rauwe melk gekregen waar zij krachtens Europese wet en regelgeving recht op heeft. Het PZ is hier debet aan. Van het
PZ wordt geëist deze tekorten vermeerderd met de wettelijke rente alsnog de maatschap uit te betalen.
Ontvankelijkheid
Artikel 7:10 Awb stelt dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Het bestuursorgaan, in ons geval het PZ, heeft geen schriftelijk verzoek om het besluit met vier weken te verdagen ingediend. Derhalve kan worden gesteld, dat het PZ niet binnen de wettelijke norm van zes weken over het bezwaarschrift heeft beslist en op grond van deze overschrijding als niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Het PZ dient daarom, over de jaren februari 1997 tot april 2004, de maatschap Beukeveld de onrechtmatig opgelegde kortingen op rauwe melk, vermeerderd met de wettelijke rente, uit te betalen.
Als jurisprudentie wordt verwezen naar de uitspraak van de Rechtbank Alkmaar alwaar ondergetekende niet ontvankelijk werd verklaard bij een overschrijding van de limiet met twee dagen (bijlage 1).
Op grond van artikel 1 Grondwet worden alle personen in Nederland gelijk behandeld. Dit geldt dus ook voor de rechtspersoon het PZ.
Op grond van artikel 7:3 Awb dient hoor en wederhoor plaats te vinden. Dit hoor en wederhoor heeft niet plaats gevonden. Dit hoor hoeft niet plaats te vinden, als het bezwaar kennelijk gegrond is.
Artikel 7:12 Awb meldt in deze: de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 Awb van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
Zowel de deugdelijke motivering waarop is beslist, als de motivering, waarom geen hoor plaats heeft gevonden, ontbreekt, waardoor gesteld kan worden, dat het besluit van het PZ niet voldoet aan de criteria vermeldt in artikel 7:12 Awb en derhalve niet ontvankelijke moet worden verklaard. Mede op grond van ook deze niet ontvankelijkheid dient het PZ over de jaren februari 1997 tot april 2004 de maatschap de onrechtmatig ingehouden kortingen op rauwe melk, vermeerderd met de wettelijke rente, uit te betalen.
Opgemerkt dient te worden dat bovenstaande handelswijze van het PZ eveneens in strijd is met hun eigen reglement: Verordening PZ reglement hoorprocedure bezwaarschriften. (Vb. BO. 14 juli 2000 nr 35).
Algemene inleiding
In 1968 komt de Europese Gemeenschap (EG) met de verordening 804/68 met als doel de melkprijs op Europees niveau te regelen, zodat de veehouder, melkfabriek en consument een eerlijke prijs voor de melk en melkprodukten krijgen.
Deze richtprijs voor rauwe melk voor de veehouder op basis van vetgehalte franco-melkfabriek wordt jaarlijks door de EG aan de omstandigheden aangepast. Deze aanpassing is een alleenrecht van de EG en garandeert de veehouder een goed bestaan.
Vanaf 1 januari 2000 is de verordening (EG) 804/68 vervangen door de verordening (EG) 1255/99. In deze verordening is de richtprijs voor rauwe melk in één keer voor meerdere jaren vastgesteld. Desondanks wordt per 1 april 2004 de richtprijs voor rauwe melk opgeheven (verordening (EG) 1787/2003).
De toepasselijke richtprijzen voor melk met een vetgehalte van 3,7% in het stadium franco-melkfabriek uitgedrukt in euro per 100 kg melk zijn door middel van diverse verordeningen vanaf februari 1997 tot april 2004 allemaal vastgesteld op 30,98.
Met een gemiddeld vetgehalte van 4,4% moet een Nederlandse veehouder exclusief BTW 36,84 euro voor zijn 100 kilo melk uitbetaald krijgen.
Deze verplichte richtprijs wordt nergens in Europa gehaald!
Tot aan 1 april 2004 is het de lidstaten niet toegestaan om op welke wijze dan ook zich met de richtprijs rauwe melk te bemoeien. Hierover zijn diverse uitspraken van het Europese Hof bekend. Als laatste geldt de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 26 mei 2005, waarbij de Nederlandse regering en het PZ geen kortingen en bonussen op grond van de kwaliteit van de rauwe melk op de richtprijs mogen toepassen. Hoewel het eiwitgehalte in deze uitspraak niet expliciet werd genoemd is de aanpassing van
de melkprijs op grond van het eiwitgehalte eveneens verboden. Dit verbod is uit jurisprudentie af te leiden.
Ondanks diverse gerechtelijke uitspraken van het Europese Hof en wet en regelgeving, die andere uitbetalingen dan die via artikel 3 EG verordening 804/68 verbieden, wordt vanaf juni 1995 tot aan 1 januari 2000 de Nederlandse melkprijsuitkering geregeld volgens het Landbouwkwaliteitsbesluit rauwe melk en zuivelbereiding (Stb. 1994, 63, zoals gewijzigd bij Regeling van 26 juni 1995 Stcrt. 1995, 122) en de Landbouwkwaliteitsregeling uitbetaling van boerderijmelk (Stcrt 1994, 25). Krachtens artikel 2 van dit litigieus
reglement is het PZ bevoegd bij verordeningen regels te stellen inzake uitbetaling naar kwaliteit van boerderijmelk. Het bestuur van het PZ heeft de Landbouwkwaliteitsverordening 1994 Uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit (PBO-blad 1994 afl. nr 9) vastgesteld.
In 2000 is van PZ de Zuivelverordening 2000, Uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit, samenstelling en gewicht van kracht (Vb. Bo. d.d. 31 december 1999, nr. 75 PZ 10).
Dus, vanaf 26 juni 1995 begint de Nederlandse regering in strijd met Europese wet en regelgeving en vaste jurisprudentie zich actief met de richtprijs voor rauwe melk te bemoeien door met het Landbouwkwaliteitsbesluit Rauwe melk en zuivelbereiding te komen. Op grond van dit Landbouwkwaliteitsbesluit wordt rauwe melk nu op basis van vetgehalte, eiwit en kwaliteit uitbetaald. Het PZ krijgt daarbij van de regering de opdracht en alle vrijheid het Landbouwkwaliteitsbesluit te regelen en de COKZ komt met methoden
om de kwaliteit van de rauwe melk te meten.
Uit diverse gerechtelijk uitspraken van het Hof van Justitie was toen reeds af te leiden, dat deze besluiten van de Nederlandse regering en het PZ in strijd met artikel 3 van de Europese verordening 804/68 waren. Dit wordt later in de uitspraak jegens het PZ en veehouder Kuipers andermaal door het Europese Hof bevestigd.
Een van de vrijheden van het PZ geldt artikel 9 van hun instellingsverordening PZ (12 april 1996, nr 21 RE 7). Dit artikel luidt: de door het Produktschap krachtens artikel 126, eerste lid van de wet op te leggen heffingen kunnen worden opgelegd naar grondslag welke het bestuur passend acht. Het Produktschap kan heffingen opleggen voor een ander doel dan de dekking van de huishoudelijke uitgaven van het Produktschap.
Met dit nieuwe stelsel van het PZ kunnen nu ook allerlei andere kortingen, zoals zomerkorting, vaste korting per afrekening, ophaalkosten, verwerkingskosten, analysekosten, administratiekosten, overheadkosten, modulatiekosten, kosten lidmaatschap, toeslagen en kortingen voor collectieve doeleinden, zoals promotie, onderzoek en dierbestrijding, heffingen Mond en Klauwzeer, het tijdstip van uitbetaling en nabetaling na afschrijving van reserves en investeringen in vermogen de intrede doen, hetgeen geschiedde.
Met deze litigieuze kortingen is het zicht op de Europese richtprijs volledig uit beeld, waardoor de bij wet verplichte richtprijs rauwe melk bij lange na niet wordt gehaald. Uit de lijst met kortingen is op te maken, dat ook de melkfabrieken hun kans roken om de veehouder kortingen op te leggen en zij kwamen met dubieuze vaste kosten per afrekening, inhouding per kg melk, kiemgetal, celgetal, de jaarlijks geleverde hoeveelheid melk (kwantumtoeslag), levering af boerderij, rente dragende obligaties, investeringen,
kapitaalstortingen, voorschotten en nabetalingen om maar iets te noemen. Hierdoor liepen de totale kortingen soms op tot meer dan 30% van de richtprijs ten opzichte van uitsluitend uitbetaling volgens het vetgehalte, zie tabel 1 van dit beroepschrift. Nogmaals de richtprijs rauwe melk is de richtprijs waar alleen de EG het alleenrecht voor heeft om deze te wijzigen.
Toch manipuleren alle Nederlandse en veel Europese melkfabrieken met de melkprijs waardoor gemiddeld over enkele jaren in Europa ver onder de richtprijs wordt uitbetaald. Trek hierbij af de vele kortingen en het verschil loopt aanzienlijk tot gemiddeld 11% op, terwijl toch duidelijk in de wet staat dat de richtprijs rauwe melk franco-fabriek door de melkfabriek aan de veehouder moet worden uitbetaald.
Duidelijk is dat diverse partijen zich in strijd met de Europese wet en regelgeving zich negatief met de richtprijs rauwe melk franco-melkfabriek bemoeien, waardoor de veehouder een aanmerkelijk lager bedrag voor de rauwe melk krijgt, dan de EG voor ogen heeft. Van een redelijk bestaan voor de veehouder is in veel gevallen geen sprake meer.
Hoe groot dit effect op de richtprijs is, wordt aan de hand van de bestaande maatschap uiteengezet met als doel de nog niet uitbetaalde melkgelden alsnog uitbetaald te krijgen. Alle veehouders worden daarbij opgeroepen zelf ook eenzelfde berekening uit te voeren, zodat ieder zijn eigen conclusies kan trekken. Indien de veehouders dat willen en zij aantoonbare schade hebben geleden, kunnen zij wat de maatschap betreft zich in deze zaak voegen. Samen sterk en slim is het adagium.
In tabel 1 t/m 6 zijn de melkproducties en de vergoedingen van de melkfabriek aan de maatschap over de jaren 1999 tot april 2004 uitgezet tegen de netto melkprijs per liter melk, die de fabriek heeft uitbetaald en de melkprijs die op basis van het vetgehalte moest worden uitbetaald. In de vierde kolom staat het bedrag dat de melkfabriek moest uitbetalen. In de vijfde kolom staat hetgeen is uitbetaald. Met de kosten franco fabriek is rekening gehouden. Deze bedragen 5000 tot 8000 euro per jaar voor de maatschap.
Het gemiddelde van € 6000 is genomen zijnde € 50 per ophaalbeurt. In de volgende kolom wordt uitgerekend hoeveel de maatschap per jaar tekort is gekomen door de vele kortingen, die bij wet niet mochten worden opgelegd. Het percentage verschil ten opzichte van de richtprijs staat in de volgende kolom vermeld. Alle bedragen zijn inclusief 6% BTW. De causale schade, die de maatschap heeft opgelopen wordt op grond van onrechtmatig handelen bij het PZ verhaald, omdat het PZ bij wet de enige instantie is die over de
uitbetalingen gaat.
Het PZ moet volgens de onderstaande Europese uitspraak de kosten maar bij de Nederlandse Staat verhalen.
Euro-Lex 61970J0008. Arrest van het Hof van 18 november 1970. De Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Italiaanse Republiek. Zaak no 8/70.
Jurisprudentie 1970 bladzijde 00961 (EEG-VERDRAG, ART. 169)
Samenvatting. Een lidstaat wordt in de zin van artikel 169 aansprakelijk onafhankelijk van de vraag welk staatsorgaan door zijn handelen of nalaten het verzuim veroorzaakte, zelfs al betreft het een constitutioneel onafhankelijke instelling.
Samenvattend.
Medio 1995 legt de Nederlandse regering alle veehouders de verplichting op de rauwe melk op kwaliteit te laten controleren, waarbij de melk op basis van vet, eiwit en kwaliteit via het PZ wordt uitbetaald. Kortingen op de melkprijs vinden plaats als de melk niet aan bepaalde normen voldoet. Het PZ mag dit besluit met een te ruime beleidsvrijheid uitvoeren.
Mede vanwege de ondoorzichtigheid in het berekenen van de bruto melkprijs op grond van vet, eiwit en kwaliteit sluipen, eveneens in strijd met de Europese wet en regelgeving, allerlei dubieuze kortingen, kosten, verrekeningen, toeslagen, heffingen, modulaties, reserveringen en aflossingen in, die de constante richtprijs zover ondermijnen dat er geen sprake meer is van een behoorlijke prijs voor de rauwe melk, waardoor menig veehouder letterlijk en figuurlijk het loodje legt.
Door gezamenlijk op grond van onrechtmatige daden de causale schades bij de diverse partijen neer te leggen en met name bij het PZ, moet alsnog voor de veehouder een redelijke boterham te verdienen zijn. De maatschap gaat een ieder voor in de strijd en hoopt op ondersteuning.
Onrechtmatig handelen
De vraag die gesteld wordt: zijn de Nederlandse Staat en het Productschap Zuivel in 1995 op de hoogte van het feit dat hun Kwaliteitswet en Kwaliteitsverordeningen in strijd zijn met Europese Wet en regelgeving? Deze vraag kan volmondig met Ja worden beantwoord en zal aan de hand van jurisprudentie, wet- en regelgeving nader worden onderbouwd. Dit houdt in dat het PZ vanaf 1995 tot aan april 2004 onrechtmatig melkgeld onthoudingen en melkgeld uitbetalingen o.a. op grond van het eiwitgehalte en kwaliteit door
de melkfabrieken heeft laten uitbetalen. Deze uitbetalingen resulteerden in aanmerkelijk lagere prijzen voor de rauwe melk dan op grond van alleen het vetgehalte. Deze tekort uitbetaalde melkgeldprijzen dient het PZ de veehouders alsnog uit te betalen. Hiervoor wordt een beroep gedaan op het bewust en met voorbedachte rade onrechtmatig handelen van het PZ en de Staat der Nederlanden.
Toepasselijke Communautaire wet en regelgeving
Verordening (EEG) Nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (laatstelijk gewijzigd bij Vo. (EG) nr. 1587/96; PB nr. L 206 d.d. 16.08.96) meldt o.a.:
- gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43, gezien het voorstel van de Commissie, gezien het advies van het Europese Parlement, overwegende dat, ten gevolge van de bij Verordening nr. 13/64/EEG ingestelde prijsregelingen, de totstandkoming van één markt voor melk en zuivelprodukten voor de Gemeenschap niet uitsluitend afhangt van de opheffing van alle belemmeringen van het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap en van de
totstandbrenging
van een gelijke bescherming aan de buitengrenzen van de Gemeenschap; dat deze totstandkoming immers ook afhangt van de invoering van een stelsel dat één enkele richtprijs voor melk, één enkele drempelprijs voor elk der hoofdprodukten en één enkele interventieprijs voor boter omvat; dat derhalve in de bij Verordening nr. 13/64/EEG ingestelde regeling de nodige wijzigingen dienen te worden aangebracht;
- Overwegende dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten doel heeft de in artikel 39 van het Verdrag gestelde doeleinden te bereiken; dat het, met name in de sector melk, ten einde de markten te stabiliseren en de betrokken landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, noodzakelijk is dat de interventiebureaus voortgaan met het nemen van interventiemaatregelen op de markt, welke maatregelen evenwel uniform moeten zijn om het vrije verkeer van de betrokken produkten binnen de Gemeenschap
niet
te belemmeren;
Artikel 3 van deze verordening houdt in:
- 1. Elk jaar wordt voor de Gemeenschap een richtprijs voor melk vastgesteld.
- De richtprijs voor het melkprijsjaar 1968/1969 wordt echter vóór 29 juli 1968 vastgesteld.
- 2. De richtprijs is de melkprijs welke wordt nagestreefd voor de totale hoeveelheid melk die door de producenten tijdens het melkprijsjaar wordt verkocht, in die mate waarin de afzetmogelijkheden op de markt van de Gemeenschap en op de markten daarbuiten dit toelaten.
- 3. De richtprijs wordt vastgesteld voor melk met een vetgehalte van 3,7% en wel in het stadium franco-melkfabriek.
Artikel 23 van verordening nr. 804/68 luidt:
- Behoudens andersluidende bepalingen in deze verordening, zijn de artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag van toepassing op de productie van en de handel in de in artikel 1 bedoelde producten.
- Artikel 24 van de voornoemde verordening luidt als volgt:
- 1.Behoudens het bepaalde in artikel 92, lid 2, van het Verdrag, is die steun verboden waarvan het bedrag wordt vastgesteld in verhouding tot de prijs of de hoeveelheid van de in artikel 1 bedoelde producten.
- 2.Eveneens verboden zijn die nationale maatregelen waardoor een verevening van de prijzen van de in artikel 1 bedoelde producten mogelijk is.
Per 1 januari 2000 wordt Verordening (EG) nr 804/68 vervangen door verordening (EG) nr 1255/1999.
In de toepasselijke Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, Publicatieblad Nr. L 160 van 26/06/1999 blz. 0048 - 0072 van 17 mei 1999, luidt artikel 2:
Het melkprijsjaar voor alle in artikel 1 genoemde producten begint op 1 juli en eindigt op 30 juni van het daaropvolgende kalenderjaar.
Artikel 3 luidt:
- 1.De richtprijs in de Gemeenschap voor melk met een vetgehalte van 3,7 % in het stadium franco melkfabriek, uitgedrukt in euro per 100 kg, wordt vastgesteld op:
- - 30,98 EUR voor de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 juni 2005,
- - 29,23 EUR voor de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006,
- - 27,47 EUR voor de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007,
- - 25,72 EUR vanaf 1 juli 2007.
- De richtprijs is de prijs die wordt nagestreefd voor de totale hoeveelheid melk die door de producenten op de markt van de Gemeenschap en op de markten daarbuiten wordt verkocht.
- 2.De Raad kan volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag de richtprijs wijzigen.
Artikel 38 luidt:
- 1.Behoudens het bepaalde in artikel 87, lid 2, van het Verdrag, is steun waarvan het bedrag wordt vastgesteld in verhouding tot de prijs of de hoeveelheid van de in artikel 1 bedoelde producten, verboden.
- 2.Nationale maatregelen waardoor een verevening van de prijzen van de in artikel 1 bedoelde producten mogelijk is, zijn eveneens verboden.
Artikel 44 luidt:
- Deze verordening moet zodanig worden toegepast dat gelijkelijk en op passende wijze rekening wordt gehouden met de in de artikelen 33 en 131 van het Verdrag gestelde doeleinden.
Vanaf 1 januari 2000 wordt de richtprijs voor rauwe melk dus in één keer voor meerdere jaren vastgesteld. Echter per verordening (EG) nr. 1787/2003 wordt met ingang van 1 april 2004 artikel 3 van de verordening nr. 1255/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten geschrapt.
Toepasselijke jurisprudentie
Lex-61979J0005. Arrest van het Hof van 18 oktober 1979. Strafgeding tegen Hans Buys, Han Pesch en Yves Dullieux en Denkavit France Sarl. " Bevriezing van landbouwprijzen". (Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Court d 'Appel, te Rouen). Zaak no. 5/79.
Punt drie van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 3. Op de gebieden waarvoor een gemeenschappelijke marktordening geldt, in het bijzonder wanneer deze ordening uitgaat van een gemeenschappelijke prijsregeling, kunnen lidstaten niet meer door eenzijdig vastgestelde bepalingen ingrijpen in het prijsvormingmechanisme zoals uit de gemeenschappelijke ordening voorvloeit.
- In elk afzonderlijk geval staat het aan de nationale rechter, of de nationale maatregelen op het gebied van de prijzen die aan zijn oordeel worden onderworpen al dan niet met de gemeenschapsbepalingen op het betrokken gebied onverenigbare gevolgen hebben. Daarbij moet worden gelet op het specifieke karakter van de marktordening in de betrokken sector.
Punt vier van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 4. Uit de bestanddelen van de bij verordening nr 804/68 ingestelde gemeenschappelijke verordening volgt dat zij is gebaseerd op een stelsel van gemeenschapsprijzen die onderling nauw samenhangen. De juiste werking van de ordening die veronderstelt dat van geen enkele dezer prijzen de wijze van totstandkoming wordt gewijzigd door middel van eenzijdig door een lidstaat genomen maatregel.
Punt achttien van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 18. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie -Arrest van 23 januari 1975 in de zaak 31/74, Galli (Jurispr. 1975, blz. 47), arresten van 26 februari 1976 in zaak 65/75, Tasca, en zaken 88 tot 90/75, Sadam (Jurispr. 1976, blz. 291 en 323), arrest van 29 juni 1978 in de zaak 154/77, Dechmann (Jurispr. 1978, blz. 1573) en arrest van 12 juli 1979 in de zaak 223/78, Grosoli- dat op de gebieden waarvoor een gemeenschappelijke marktordening geldt, in het bijzonder wanneer deze verordening uitgaat van
een
gemeenschappelijke prijsregeling, de lidstaten niet meer door eenzijdig vastgestelde bepalingen kunnen ingrijpen in het prijsvormingmechanisme zoals uit de gemeenschappelijke ordening voortvloeit.
- In deze rechtspraak werd gepreciseerd dat bepalingen van een communautaire landbouwverordening welke een prijsregeling voor produkten en groothandelsfase bevattende bevoegdheid der lidstaten om in detailhandels en consumptiefase passende maatregelen inzake de prijsvorming te nemen, onverlet, mits deze maatregel de doelstelling of de werking van de betrokken gemeenschappelijke marktordening niet in gevaar brengen.
Punt negentien van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 19. In dezelfde arresten heeft het Hof voorts overwogen dat het in elk afzonderlijk geval aan de nationale rechter staat of de nationale maatregelen op het gebied van de prijzen die aan zijn oordeel worden onderworpen al dan niet met de gemeenschapsbepalingen op het betrokken gebied onverenigbare gevolgen hebben.
- Daarbij moet worden gelet op het specifieke karakter van de marktordening in de betrokken sector.
Punt twintig van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 20. Met betrekking tot de kenmerken van de gemeenschappelijke marktordening in de sector melk en zuivelprodukten, ingesteld bij verordening nr 804/68 dient erop te worden gewezen dat deze een prijsregeling en een handelsregeling omvat. De prijsregeling is gebaseerd op een "richtprijs" voor melk op een "drempelprijs" voor bepaalde zuivelprodukten met inbegrip van bereide diervoeders van post 23.07B van het GDT en op een "interventieprijs" met name voor boter en magere melkpoeder,
welke prijzen jaarlijks door de Raad worden vastgesteld voor het melkprijsjaar dat het daaropvolgende jaar aanvangt. (..)
Punt eenentwintig van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 21. Uit de bestanddelen van deze gemeenschappelijke ordening volgt dat zij is gebaseerd op een stelsel van gemeenschapsprijzen die onderling nauw samenhangen. De juiste werking van de gemeenschappelijke ordening der markten veronderstelt dat van geen enkele dezer prijzen de wijze van totstandkoming wordt gewijzigd door middel van eenzijdig door een lidstaat genomen maatregel. Het staat vast dat met ingang van 16 september 1976, dat wil zeggen daags nadat de bij ministerieel besluit 76-86/P van 22 september
1976 ingesteld prijsstop van kracht werd, de richtprijs van melk en de interventieprijs van magere melkpoeder bij `s Raads verordening nr . 558/76 van 15 maart 1976 (PB 1976, L 67 blz.4) waren opgetrokken. (..)
Punt drieëntwintig van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 23. Deze bijzonderheden van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten mogen door de nationale rechter samen met de andere elementen van deze verordening in aanmerking worden genomen om te beslissen of nationale maatregelen als de onderhavige tot blokkering van de prijzen in de distributiefase van een dergelijke ordening onderworpen produkten de doelstellingen of de werking van deze verordening in gevaar brengen.
Punt dertig van deze prejudiciële beslissing luidt:
- 30. Artikel 5, tweede alinea, EEG-verdrag bevat het beginsel dat de lidstaten zich van alle maatregelen moeten onthouden welke de verwezenlijking van de doelstellingen van het verdrag in gevaar kunnen brengen. Artikel 85 van het verdrag verbiedt "alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen" welke bepaalde specifieke kenmerken vertonen ten aanzien van de in het verdrag voorziene mededingingsregeling.
(..)
Euro-Lex 61999J0022. Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 september 2000. Zaak C-401/99. Jurisprudentie 2002 bladzijde I-05775
- Samenvatting. Een nationale wettelijke regeling die, onverschillig op welke wijze, de vaststelling van een uniforme producentenprijs van melk, door middel van een akkoord of van overheidswege, op nationaal of regionaal niveau moet bevorderen of begunstigen, behoort naar haar aard niet tot de aan de lidstaten voorbehouden bevoegdheden en is in strijd met het beginsel dat de producentenrichtprijs voor melk wordt nagestreefd voor melk die door de communautaire producenten wordt verkocht, zoals neergelegd
in verordening
nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, met name in artikel 3 daarvan.
- Dictum. Het Hof van Justitie (Vijfde kamer),uitspraak doende op de door de Pretore di Pinerolo bij beschikking van 15 januari 1999 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Artikel 3 van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde, die ertoe strekt de vaststelling van een uniforme producentenprijs van melk te bevorderen en te begunstigen.
De toepasselijke Zuivelverordening 2000, Uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit, samenstelling en gewicht (Vb. Bo. d.d. 31 december 1999, nr. 75 PZ 10).
Het bestuur van het Productschap Zuivel heeft, gelet op de artikelen 93, 95, 102 en 104 van de Wet op de bedrijfsorganisatie alsmede op artikel 5, lid 1, van de Instellingsverordening Produktschap Zuivel, in de vergadering van 15 september 1999 de navolgende verordening vastgesteld.
Artikel 2 De ontvanger van boerderijmelk betaalt aan de betrokken melkveehouders per uitbetalingsperiode de aan hem geleverde boerderijmelk op basis van de kwaliteit, de samenstelling en het gewicht met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.
Onder de rubriek "Algemeen" staat in deze Zuivelverordening van het PZ het volgende.
- De uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit, samenstelling en gewicht is thans geregeld in een tweetal verordeningen van het productschap. De uitbetaling naar kwaliteit is geregeld in de Landbouwkwaliteitsverordening 1994, Uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit. Het betreft een verordening in medebewind vastgesteld op grond van de Landbouwkwaliteitsregeling uitbetaling van boerderijmelk naar kwaliteit (Stcrt. 1994, 25). De uitbetaling naar samenstelling en gewicht is geregeld in een verordening
op
grond van de autonome verordenende bevoegdheid van het productschap op grond van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22), de Zuivelverordening 1994, Uitbetaling van boerderijmelk naar samenstelling en gewicht.
In de prejustitiële vragen aan het Hof in de zaak Kuipers (arrest 26 mei 2005 (C-283/03) stelt het College van Beroep zich bij punt 28 de volgende vraag af.
- 28. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven betwijfelt echter of een dergelijke nationale regeling verenigbaar is met verordening nr. 804/68. Enerzijds zou de nationale regeling namelijk van invloed kunnen zijn op het bij deze verordening ingevoerde stelsel van gemeenschappelijke prijzen, en anderzijds zou zij een bij artikel 24, lid 2, van verordening nr. 804/68 verboden gestelde verevening van de prijzen van zuivelproducten kunnen vormen of een bij artikel 24, lid 1, verboden steun waarvan het
bedrag
wordt vastgesteld in verhouding tot de prijs of de hoeveelheid van de geleverde melk.
In deze uitspraak staat onder punt 30
- 30. In deze omstandigheden heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
- 1) Is een nationaal stelsel van kwaliteitskortingen en toeslagen op rauwe, aan de melkfabriek geleverde melk, als in geding, verenigbaar met verordening (EEG) nr. 804/68 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten en in het bijzonder met het verbod van verevening van de prijzen' in zijn artikel 24, lid 2 [...]?
- De volgende relevante punten zijn integraal uit deze betreffende uitspraak overgenomen.
- 1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de uitlegging van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten (PB L 148, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1538/95 van de Raad van 29 juni 1995 (PB L 148, blz. 17; hierna: verordening nr. 804/68), en van de artikelen 92 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87 EG) en 93 EG-Verdrag (thans artikel 88 EG).
- 2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A. H. Kuipers en het Productschap Zuivel naar aanleiding van kortingen die dit productschap in juli en augustus 1995 heeft toegepast op de aan Kuipers te betalen prijs voor de door hem geleverde rauwe melk.
De eerste vraag wordt als volgt door het Hof beantwoord.
- 36. Zoals in het bijzonder uit de motivering van de verwijzingsuitspraak blijkt, komt de eerste vraag er enerzijds op neer, of de bij verordening nr. 804/68 ingevoerde gemeenschappelijke prijsregeling zich verzet tegen een nationaal stelsel zoals beschreven in de punten 8 tot en met 19 van dit arrest (hierna: litigieuze nationale stelsel), inhoudend dat melkfabrieken afhankelijk van de kwaliteit van de aan hen geleverde rauwe melk kortingen opleggen en toeslagen betalen op de aan de melkveehouder te betalen
melkprijs, en anderzijds of artikel 24, lid 2, van deze verordening aldus moet worden uitgelegd dat een dergelijk nationaal stelsel een bij deze bepaling verboden maatregel is die een verevening van de prijzen van de in artikel 1 [van de verordening] bedoelde producten mogelijk maakt.
Het eerste onderdeel van de eerste vraag!
- 37. Met betrekking tot het eerste onderdeel van de eerste vraag, dat betrekking heeft op de draagwijdte van de bij verordening nr. 804/68 ingevoerde gemeenschappelijke prijsregeling, is het om te beginnen vaste rechtspraak, zoals de advocaat-generaal in punt 32 van haar conclusie heeft opgemerkt, dat wanneer op een bepaald gebied een gemeenschappelijke marktordening tot stand is gebracht, de lidstaten zich dienen te onthouden van elke maatregel die daarvan afwijkt of er inbreuk op maakt. Met een gemeenschappelijke
marktordening zijn ook onverenigbaar bepalingen die de doeltreffende werking daarvan belemmeren, ook wanneer de gemeenschappelijke marktordening geen uitputtende regeling voor het betrokken gebied bevat (zie onder meer arrest van 19 maart 1998, Compassion in World Farming, C-1/96, Jurispr. blz. I-1251, punt 41 en aangehaalde rechtspraak).
- 38. Met hun betoog dat de voorschriften van het litigieuze nationale stelsel uitsluitend tot doel hebben, melkveehouders aan te moedigen slechts melk van goede kwaliteit te leveren, zodat de afzet daarvan wordt bevorderd, beroepen de Nederlandse regering en het Productschap zich echter op de, eveneens vaste, rechtspraak van het Hof, dat de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten krachtens artikel 40 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 34 EG) niet tot gevolg heeft
dat
de landbouwproducenten worden onttrokken aan iedere nationale regeling die andere doeleinden nastreeft dan de gemeenschappelijke ordening, doch die, door haar invloed op de productievoorwaarden, gevolgen kan hebben voor de omvang of de kosten van de nationale productie en dus voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt in de betrokken sector (zie arresten van 1 april 1982, Holdijk e.a., 141/81-143/81, Jurispr. blz. 1299, punt 12; 6 oktober 1987, Nertsvoederfabriek Nederland, 118/86, Jurispr. blz. 3883,
punt 12, en 18 december 1997, Annibaldi, C-309/96, Jurispr. blz. I-7493, punt 20).
- 41. Deze door de Nederlandse regering en het Productschap aangehaalde beginselen uit de rechtspraak doen echter niet af aan het feit dat een van de belangrijkste doelstellingen van de bij verordening nr. 804/68 ingestelde gemeenschappelijke marktordening in de sector melk en zuivelproducten erin bestaat, melkproducenten een op de richtprijs afgestemde prijs voor dat product te garanderen, en dat de bij de verordening ingestelde mechanismen om dat doel te bereiken - waaronder met name een stelsel van interventieprijzen
voor bepaalde afgeleide producten, zoals voorzien in artikel 5 van de verordening, alsook invoerheffingen en uitvoerrestituties - aan het exclusieve toezicht van de Gemeenschap onderworpen blijven (zie in die zin arrest van 6 november 1979, Toffoli e.a., 10/79, Jurispr. blz. 3301, punt 11).
- 42. De door de Nederlandse regering en het Productschap genoemde beginselen uit de rechtspraak laten tevens onverlet, dat de lidstaten op de onder een gemeenschappelijke marktordening vallende gebieden, en met name indien die ordening op een gemeenschappelijke prijsregeling berust, niet meer door middel van eenzijdig vastgestelde nationale bepalingen kunnen ingrijpen in het prijsvormingsmechanisme wanneer de prijzen, in dezelfde productiefase, door de gemeenschappelijke ordening worden geregeld (arrest
Toffoli
e.a., reeds aangehaald, punt 12; arresten van 7 februari 1984, Commissie/Italië, 166/82, Jurispr. blz. 459, punt 5; 21 juni 1988, Commissie/Griekenland, 127/87, Jurispr. blz. 3333, punt 8, en arrest Milk Marque en National Farmers' Union, reeds aangehaald, punt 63).
- 45. Dit stelsel heeft dus tot gevolg dat bepaalde factoren die een rol spelen bij de definitieve vaststelling van de door de melkfabriek aan elke melkveehouder voor melkleveranties te betalen prijs, tevoren worden vastgelegd.
- 46. Zoals het Hof bovendien reeds heeft uitgemaakt, hebben de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten voornamelijk tot doel, in het productie- en groothandelsstadium tot een prijspeil te komen dat rekening houdt met zowel de belangen van de gehele communautaire productie in de betrokken sector als met die van de verbruikers, en dat de bevoorrading verzekert zonder overproductie aan te moedigen (zie arrest van 10 maart 1981, Irish Creamery Milk Suppliers Association
e.a., 36/80 en 71/80, Jurispr. blz. 735, punt 20, en arrest Milk Marque en National Farmers' Union, reeds aangehaald, punt 85).
- 47. De betaling van toeslagen, als voorzien in het litigieuze nationale stelsel, aan alle melkveehouders die melk van normale kwaliteit in Nederland hebben geleverd, kan evenwel met name afbreuk doen aan deze doelstellingen doordat aan hen een voordeel wordt toegekend. In dit verband moet er overigens aan worden herinnerd, dat de in artikel 3 van verordening nr. 804/68 bedoelde richtprijs wordt vastgesteld aan de hand van genormaliseerde melk die voor de gehele Gemeenschap representatief wordt geacht
(arrest
van 9 juli 1985, Bozzetti, 179/84, Jurispr. blz. 2301, punt 33).
- 48. Zoals de Commissie terecht betoogt, verstoort het litigieuze nationale stelsel bovendien in zoverre het prijsmechanisme, dat het voor melk die niet aan bepaalde criteria voldoet en die dus minder geschikt voor latere behandeling en van minder nut voor de melkfabrieken kan zijn, in een korting van de prijs voorziet die echter niet aan deze fabrieken ten goede komt maar aan de melkveehouders die melk van normale kwaliteit hebben geleverd, waardoor dus de melkfabrieken de extra kosten moeten dragen die
de
minderwaardige kwaliteit van de aangekochte melk meebrengt.
- 49. Voorts wijst het Hof erop dat de werking van een gemeenschappelijke marktordening, en met name de prijsvorming op productieniveau, in beginsel behoort te worden geregeld door algemene communautaire bepalingen zoals die in de algemene regeling zijn neergelegd en jaarlijks worden aangepast, zodat bijzondere ingrepen in die werking strikt beperkt zijn tot de uitdrukkelijk voorziene gevallen (arrest van 25 mei 1977, Cucchi, 77/76, Jurispr. blz. 987, punt 31).
- 53. Uit het voorgaande volgt dat, zoals de Commissie en Kuipers terecht hebben gesteld, het eerste onderdeel van de eerste vraag aldus moet worden beantwoord dat de gemeenschappelijke prijsregeling die ten grondslag ligt aan de bij verordening nr. 804/68 ingestelde gemeenschappelijke marktordening in de sector melk en zuivelproducten, zich ertegen verzet dat de lidstaten eenzijdig bepalingen vaststellen die ingrijpen in het prijsvormingsmechanisme wanneer de prijzen, in dezelfde productiefase, door de
gemeenschappelijke
ordening worden geregeld. Dit is het geval ten aanzien van een stelsel zoals van het hoofdgeding dat, ongeacht de beweerde of aantoonbare doelstelling ervan, een mechanisme invoert, inhoudend dat:
- - melkfabrieken een korting op de prijs van de hun geleverde melk moeten toepassen wanneer de melk niet aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoet, en
- - de bedragen die aldus in een bepaalde periode door alle melkfabrieken zijn ingehouden, na totalisatie en eventuele onderlinge verrekening tussen de melkfabrieken, in de vorm van door elke melkfabriek uitgekeerde toeslagen ten belope van een gelijk bedrag per 100 kg melk die haar gedurende die periode is geleverd, worden verdeeld onder uitsluitend die melkveehouders die melk hebben geleverd die wél aan voornoemde kwaliteitscriteria voldoet.
Het tweede onderdeel van de eerste vraag
- 54. Aangezien uit het antwoord op het eerste onderdeel van de eerste vraag blijkt dat het bij verordening nr. 804/68 ingevoerde prijsstelsel zich verzet tegen de invoering van een nationaal stelsel als dat van het hoofdgeding, hoeft niet te worden onderzocht of ook artikel 24, lid 2, van deze verordening zich tegen een dergelijk stelsel verzet, zodat het tweede onderdeel van de eerste vraag buiten beschouwing kan blijven.
De tweede vraag
- 55. De tweede vraag van de verwijzende rechter komt erop neer, of artikel 24, lid 1, van verordening nr. 804/68, dat steun verbiedt waarvan het bedrag wordt vastgesteld in verhouding tot de prijs of de hoeveelheid van de in artikel 1 van deze verordening bedoelde producten, zich verzet tegen de invoering van een nationaal stelsel als in het hoofdgeding aan de orde is, dat voorziet in de betaling van toeslagen aan bepaalde melkveehouders.
- 56. Uit het antwoord op het eerste onderdeel van de eerste vraag vloeit voort, dat het bij voornoemde verordening ingevoerde prijsstelsel zich verzet tegen de invoering van een dergelijk nationaal stelsel. In deze omstandigheden hoeft de tweede vraag evenmin te worden beantwoord.
Dictum in deze zaak: het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:
- De gemeenschappelijke prijsregeling die ten grondslag ligt aan de gemeenschappelijke marktordening in de sector melk en zuivelproducten, zoals ingesteld bij verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1538/95 van de Raad van 29 juni 1995, verzet zich ertegen dat de lidstaten eenzijdig bepalingen vaststellen die ingrijpen in het prijsvormingsmechanisme wanneer
de
prijzen, in dezelfde productiefase, door de gemeenschappelijke ordening worden geregeld.
- Dit is het geval ten aanzien van een stelsel als van het hoofdgeding dat, ongeacht de beweerde of aantoonbare doelstelling ervan, een mechanisme invoert, inhoudend dat:
- - melkfabrieken een korting op de prijs van de hun geleverde melk moeten toepassen wanneer de melk niet aan bepaalde kwaliteitscriteria voldoet, en
- - de bedragen die aldus in een bepaalde periode door alle melkfabrieken zijn ingehouden, na totalisatie en eventuele onderlinge verrekening tussen de melkfabrieken, in de vorm van door elke melkfabriek uitgekeerde toeslagen ten belope van een gelijk bedrag per 100 kg melk die haar gedurende die periode is geleverd, worden verdeeld onder uitsluitend die melkveehouders die melk hebben geleverd die wél aan voornoemde kwaliteitscriteria voldoet.
Lees in bovenstaande voor kwaliteit het woord eiwit en de bovenstaande uitspraak (arrest 26 mei 2005 (C-283/03)) geldt eveneens voor de hoofdcomponent eiwit verwoord in de litigieuze Nederlandse Landbouwkwaliteitswet en de Landbouwkwaliteitsverordening van het PZ.
Anders vermeldt: de Nederlandse Landbouwkwaliteitswet en Landbouwkwaliteitsverordening van het PZ zijn vanwege artikel 3 (EEG) nr 804/68 nietig.
Het is verheugend in de uitspraak van het Hof te constateren, dat het HOF, de Commissie en het CBB eenzelfde mening zijn toegedaan (zie de punten 28 en 30 met als resultaat de punten 48 en 53) in bovenstaande uitspraak jegens Kuipers.
De uitbetaling rauwe melk vindt op grond van artikel 3 (EEG) nr 804/68 uitsluitend plaats op basis van het vetgehalte. Alle andere interventies op nationaal niveua die met de richtprijs interfereren zijn verboden.
Eindconclusie
Het PZ moet rauwe melk uitsluitend uitbetalen op grond van het vetgehalte.
Dit is vanaf 1968 tot 1 april 2004 op Europees niveau geregeld en bevestigd met behulp van diverse gerechtelijke uitspraken.
Sinds 1994 tot 1 maart 2004 verrekent het PZ in strijd met Europese wet en regelgeving de rauwe melk op grond van vetgehalte, eiwit en kwaliteit. Deze einduitbetaling van het PZ haalt daarnaast in alle gevallen niet het prijsniveau dat op Europees niveau met de richtprijs wordt beoogd. In bepaalde maanden wijkt de uitbetaling van het PZ ongeveer 30% af van het werkelijk uit te betalen melkgeld.
De maatschap eist van het PZ de uitbetaling van het melkgeld op uitbetaald op basis van het vetgehalte gedurende de periode februari 1997 tot aan 1 maart 2004.
De geleden schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Het CBB wordt gevraagd het PZ deze beide betalingen aan de maatschap te doen uitbetalen.
Namens de maatschap Beukeveld
Dr G.J.J. Beukeveld
Renoirhof 161
1628 XC Hoorn